Afbeelding

Visrecht in de droge Zuidplas

Eén van de nadelen van de drooglegging van de Zuidplas tegen 1840 was dat je er minder kon vissen. Een Aardrijkskundig Woordenboek uit 1846 zei: 'De Rotterdamsche schaatsenrijders bezoeken dit dorp des winters zeer veel, en door den heerlijken baars, die men er vindt, worden de liefhebbers ook des zomers derwaarts gelokt, doch niet meer zooveel als vroeger ten gevolge van de droogmakerij van den Zuidplas-polder.’

Voor de drooglegging mocht toch ook niet alles. In 1736 namen de klachten over het leegvissen van de plas door niet-Nieuwerkerkers zo toe dat bejaarden hun brood niet meer met de hengel konden verdienen. Ze klopten dan maar bij het Nieuwerkerkse Armenfonds aan en dat vonden de bestuurders maar niks. Er kwam een ‘Keure tegen het Visschen Binnen den Ambagte van Nieuwerkerk op ‘d IJssel’. 

Na de drooglegging werd de plasbodem snel verkocht (‘Zoiets als de stichting van een nieuw dorp – wat dan vast ‘Middenmeer’ zou hebben geheten – kwam nergens ter sprake’, zo schreef ik in 1981 in een geschiedenisboekje Van Cortlant tot Zuidplaspolder).

In 1843 werd de Zuidplaspolder zelfstandig. Er kwam dus een eigen bestuur voor waterschapszaken, wel ten koste van het domein van de polders, die daar al eeuwen lagen. In Nieuwerkerk werd de polder Kortland zo beperkt tot de onverveende strook langs Kortenoord en de 's-Gravenweg. Dijkgraaf en heemraden gingen in de nieuwe polder het visrecht in de tochten openbaar bij opbod verhuren. Ze deden dat bijvoorbeeld in 1849 voor de tijd van vier jaar. Het café voor dat gebeuren was Hof van Holland in Zevenhuizen en de tijd was tien uur 's morgens. 

De voorwaarden lagen vooraf ter inzage in meer cafés. De namen zijn historisch. In Moordrecht was dat bij Van Ewijck in Het Posthuis, bij Den Braber ‘in den Palmboom' en bij Aulman in Land voor Water (die koos een naam aan de drooglegging van de plas). In Nieuwerkerk aan den IJssel was dat bij Van der Horst in De Zwaan ‘en bij C. van Reijn in De Zwaan’, misschien een drukfout? Van der Horst zat op Dorp en Van Reijn op Kortenoord.
In Zevenhuizen lagen de ‘Conditien’ allicht ter lezing bij de weduwe Van Heemsbergen in Hof van Holland, maar ook bij Van der Velden in de Sint Joris. Te Moerkapelle was dat in het Regthuis en te Waddinxveen in het Gemeentehuis en bij De Groot ‘aan de Brug’.

De Zuidplaspolder lag toen al in vijf dorpen. Een mooi affiche liet men drukken bij Brinkman aan de Oosthaven in Gouda. De verhuring was in 18 percelen, waarvan de lengten werden vermeld in meters, maar men noemde die nog als vanouds ‘ellen’. Ook de letters van de secties, waar de percelen in lagen, werden vermeld. De beschrijving van de percelen is meestal saai met al die genummerde tochten. ‘De eerste Togt langs E met de 1e dwarstogt en de Waterleiding naar de Stoommachine, langs en in H’; zo heette bijvoorbeeld een perceel. Een keer komt er toch een persoonsnaam in voor: ‘De Togt langs de Zuidelijke Dwarsweg, vanaf de Hoofdmiddelweg, Oostwaarts tot het einde, met de Dwarstocht, perpendiculair op de Woning van den Heer G.G. Snellen, langs G en D’.
Dat moeilijke woord ‘perpendiculair’ is het Franse woord voor loodrecht. De deftige ‘Opzichter des Polders’ N. Exalto te Moordrecht kende dat Frans dus waarschijnlijk. Zouden de ingelanden voor de oproep ‘Zegt het voort’ achteraan op de poster dat woord maar hebben vertaald?

Afbeelding